Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen , waarbij het
schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
Email de auteur! |
|||
Hans |
|||
De oogen des wijzen zijn in zijn achterhoofd, maar de zot wandelt in de duisternis (Prediker) Mijn rug tegen de ruwe stam van
de boom. “Het is echt te heet vandaag, prachtige Wilg”, denk ik. “Dag, oude Wilg!
Ik ben even tegen je aan gaan zitten. Vind je vast niet erg .. Niet dat ik
moe ben, beste Wilg. Nee, gewoon even van de rust, je koelte en van de stilte
genieten.” Kon ik nu ook maar eens die altijd ontsporende gedachten in mijn
hoofd stopzetten. Ik hoor het gefluit van de merels uit de tuinen aan de
overkant. De lente is in volle gang. Druk! Nesten, eieren! De tjettende
koolmezen, de tjittende pimpeltjes en de zo vertrouwd tjilpende mussen. Ik
probeer het tegenovergestelde. Zalig nietsdoen en nergens aan denken. Zoals
altijd lukt me dat niet. Mijn brein is als altijd bezig. Nooit een moment van
rust. Nooit…. Gedachten gaan en komen. Juist
op deze plek. Hier ging ik, mits het gras niet te nat was, vaak zitten om de
buitenwereld even rustig op mij af te laten komen. Senna, Fons en ik konden
de wereld aan. Helaas, Senna is dood. Mijn hondstrouwe driekleurige collie
heeft, opgebrand, dit leven verlaten. Op zijn laatste dag moest ik hem naar
achterin de tuin dragen om hem de schande van het bevuilen van het eigen nest
te besparen. Lopen ging niet meer. Eten werd geweigerd en zelfs drinken liet
hij staan. Hij legde er zich begrijpend bij neer en leerde mij een les… “Het is wel goed zo, baas”. Zo
scheen hij met zijn droeve bruine ogen tegen me te zeggen. ”Het is
welgedaan zo. Bedankt voor al die ommetjes samen. Bedankt voor alle
tennisballen die je gooide, die ik dan weer in afwachting van de volgende
worp aan je voeten teruglegde. De takken die je wierp, vond ik eigenlijk nog
leuker, daar kon ik zo lekker aan knauwen. Vond jij toch ook leuk, baas? Je
zult wel eens pijn in je werparm gekregen hebben, hè? Ik zag je tenminste af
en toe naar je schouder grijpen. Jij wordt ook een dagje ouder…. Bazinnetje
heeft me geleerd me als een echte heer te gedragen en volgens mij heb ik die
lessen goed begrepen. Nu ik ga, zit die stomme Fons op de trap verdrietig
naar me te staren. Honden en katten….. Het zal nooit wat worden baasje,
geloof me nou. Voor jullie plezier heb ik hem in dit leven toegestaan. In
mijn domein, begrijp je?. Wel leuk overigens, dat hij altijd onze uitjes
meeliep. Dat moet ik hem nageven, maar ja, het blijft een kat he? Alle andere
katten in de buurt gingen wel een blokje om als ik eraan kwam hè? Het is
volbracht. Het is mijn tijd baas. Hou van je en van ons vrouwtje. Ïk word
weer sterrenstof. Ik geef mijn energie weer terug aan de Bron.” Ik zit in gedachten verzonken.
Kijk nederig naar de hoge takken van deze prachtige boom. Deze oude wilgenman, die al jarenlang aan het
eind van mijn straat staat. Mijn kat steekt de weg over. Hij kijkt wel eerst
even naar links en naar rechts. (“Knap van die kleine kerel!”, denk ik...)
Als hij me genaderd is gaat zijn staart loodrecht omhoog op het puntje na,
dat dan, zoals altijd, een voldaan bochtje vertoont. Fonsje geeft me spinnend
kopjes. Met zijn tweetjes nu genieten we van de zon in de schaduw. Hij houdt
een kleine traditie in ere. We lopen dagelijks dezelfde rondjes alsof Senna
er nog steeds bij is. Het is warm. Ik zak
nog een beetje verder weg. Zachtjes voeren zoete herinneringen me heen.
Mijmerend over alle fouten die ik maakte in de liefde vind ik het toch
eigenlijk wel even best zo. Fons is het met me eens en nestelt zich al
draaiend en zoekend op mijn onderbuik. Ik streel de kleine boef, die
vanmorgen nog een tevergeefs spartelende mol als trofee aan mijn voeten
legde. We knijpen, katten als we
samen even zijn, onze ogen even dicht. Dan doen we ze soms als het zonlicht
weer fel terugkeert door een opening tussen de bladeren, allebei steeds tegelijkertijd
halfopen. We begrijpen elkaar. Ik bewonder zijn prachtige groene kattenogen.
Wat Fons van mijn ogen denkt zal ik nooit weten. Samen besluiten we onze oren voor even het werk te laten doen… Drie kinderen gaan op de pedalen
staan om het holletje van de Iepenlaan naar de wat hoger gelegen Oudendijk te
overwinnen. Fons en ik doen één oog open als de voorste zich vlak voor ons omdraait
en roept: “Ik ben lekker weer de eerste, Hans! Dikzak, Bolle!” De laatste van
de drie, rode wangen puffend, zegt even niets en bedwingt het heuveltje nog
net. Boven gekomen hijgt hij terug: “Ik heb tachtig kilo meer boeken bij me!
Ik doe tenminste mijn huiswerk, opschepper!”
Ja… natuurlijk! Hans! Ik kan de
Hans van toen uittekenen op zijn fiets ook al is het nog zo lang geleden.
Mijn eerste ontmoeting met hem was tijdens een simultaanpartij. Ik speelde
een taai, vasthoudend eindspel tegen een gerenommeerd schaakmeester. Iemand
achter me fluisterde een hint, die ik helaas in de wind sloeg. Ik zou het
remise hebben gehouden. Later kwam ik er achter, dat het Hans was, die me,
wellicht ongewild, de beste zet aangaf. Niet dat hij me simpelweg wilde
vertellen hoe de partij tot een gelijkspel te voeren. Nee, zijn woorden
waren: “Wat denk je van Td7?”. Typisch Hans. Hij zette iedereen aan het
denken. Vanaf dat moment kende ik hem. Een zeer aimabel mens. Stimuleerde
eenieder om zijn gedachten te laten gaan en daaruit conclusies te trekken.
Vele mooie schaakinitiatieven zijn daaruit voortgekomen. Hans was zelf een
uitstekend journalist. Verzorgde schaakrubrieken. Speelde talloze toernooien.
Won er vele. Werd schaakkampioen en richtte verenigingen op. Hans stond
voortdurend in het middelpunt van de schaakwereld. Ik ontmoette hem vaak diep in de
nacht, als ik vanuit mijn stamkroeg naar een afzakkertje in Caput Ovis laveerde: Ik merk dat het plaveisel toch
wat reparatie behoeft als ik me van de Tolbrugstraat Landzijde, waar de
Stadsherberg zojuist de deuren heeft gesloten en mij op straat heeft gezet,
in de richting begeef van het Hof. Zo vaak verstrikt tussen de stenen raken
moet toch aan de plaatsing van die tegels liggen? Het is kwart over drie in
de nacht en ik heb net een zeer geïnspireerde en absoluut weergaloze
voorstelling gegeven vanachter de gordijnen bij de uitgang. Tegen de tocht
hangen daar tussen de deur en het etablissement twee gordijnen die, dichtgeschoven,
een kleine halfronde ruimte vormen. Met mijn rug naar de deur heb ik, slechts
met gebruikmaking van mijn twee handen en mijn stem, door de spleet tussen de
gordijnen een voorstelling gegeven (gratis!) van Kantjil het dwerghertje. Dat
alles, te horen aan het uitbundig gelach, zeer tot genoegen van het
personeel. Als laatst overblijvende klant werd ik met uitgebreide
loftuitingen en schouderklopjes aan mijn adres naar huis gestuurd… Naar huis kan altijd nog,
besluit ik, eigenwijs als ik ben.
Poortje door naar de Steegoversloot, linksaf en dan rechtsaf de
Voorstraat op. Even op de monumentale trap van Het Dordrechts
Teekengenootschap Pictura blijven zitten. Diep ademhalen. Natuurlijk ben ik
een beetje moe…Zo’n nachtvoorstelling gaat je niet in de kouwe kleren zitten.
Ik zoek het belletje achter de stijl van het linkerraampje naast de trap.
“Hier zat het toch?” Ik besluit mijn bril schoon te maken, slechts om na
enige tijd tot de conclusie te komen, dat ik al jaren lenzen draag. Een trede
lager gaan zitten loste het probleem uiteindelijk op. Drie maal kort achter
elkaar op de knop drukken. Ha! Ik hoor immers tot de intimi van het
Dordrechts Studenten Genootschap “Caput Ovis”… Even blijft het stil. Gestommel
klinkt vanuit de diepten. Iemand maakt behoorlijk lawaai. Iemand lijkt een
glas of een fles te laten vallen. Iemand vloekt. “Ook niet al te nuchter”
stel ik met intens plezier vast. De deur zwaait open en een bekend gezicht
laat me binnen. John, want zo heet hij, heet me van harte welkom.
“Willem! We hadden het, geloof het of
niet, net over jou!” “Logisch”,
antwoord ik ad rem. “Wie heeft het hier in Dordt nu niet over mij?”
“Pijnlijk, Hans”?, vraag ik hem.
Hans tovert een lach op zijn gezicht. “Ja, Willem”. zegt hij.“ Zie maar eens wat
ik nu op het bord aangericht heb!” We analyseerden samen. Uit minstens vijf
varianten kon Hans er zeker vier uitkiezen die voor hem gewonnen waren. Hij
koos de vijfde, die onafwendbaar naar zijn en niet mijn nederlaag voerde.
“Hans lijdt zijn grootste nederlaag ooit” maakte ik mezelf vol genoegen wijs.
Gewonnen staan en dan je ultieme triomf op die manier aan je neus voorbij te
zien gaan… We stapten samen naar buiten. Ik
zei Hans gedag en gaf hem een goedmoedig, zelfs grootmoedig, klopje op zijn
schouder. Hans fietste weg. Ik keek hem, vol ontzag na vanwege de snelheid
waarmee hij zich van me verwijderde en bedacht ineens, dat ik wel heel alleen
in de stad was. Met nog heel wat kilometers wandelen naar mijn slaapplaats
voor de boeg. “Je suis désolé”, speelde de band in mijn hoofd. Ik maakte me
op voor een lange, onvaste wandeling vol akkoorden. “Spring achterop!”, klonk het
van de hoek van de straat. Hans was gestopt. “We gaan naar Schaffels!” Ik
haastte me naar de bagagedrager. Ik sprong (raak) en Hans trapte onmiddellijk
voort. Ik bleef met moeite overeind, pakte de smalle spijltjes krampachtig
vast. Mijn vingers groefden en ik wilde loslaten van de pijn. Het lukte me
toch te blijven zitten. Af en toe zoolslepend, tot wanhoop van Hans, bleef ik
als een volleerd ruiter in het zadel. Bij bakker Schaffels op de Singel was
de dag al begonnen. Een geheel nieuwe wereld ontvouwde zich voor mijn ogen.
Deeg werd gekneed. Machines draaiden op volle toeren. Vreemde machines.
Handwerk ook. Slagroom spuiten. Zingende bakkers. En ik kreeg koffie…, veel,
…heel veel koffie. Hans bracht me tot de grens met
Dubbeldam, waar ik woon en stelde vast, dat ik het laatste stukje wel zelf
zou kunnen lopen. Dat deed ik. De hemel werd langzaam lichter. Ik hoorde de
tjettende koolmezen, de tjittende pimpeltjes en de zo vertrouwd tjilpende
mussen. In de laatste honderd meter
dacht ik (bijna kletsnat, omdat ik de laatste bocht voor de sloot bij mijn
huis net niet miste): “Hans is gelukkig veilig thuis.” Hans
Berrevoets zal nooit nalaten het schaakleven te stimuleren. Hij doet dat tot
op de dag van vandaag nog steeds als (in mijn beleving) grootste
schaakanimator van Nederland. Vele malen toernooikampioen op hoog niveau, is
hij een intelligent en zeer aimabel mens. Alls stimulator op velerlei
culureel- en sociaal vlak is hij voor mij één van die mensen, waarop, ongemerkt
en toch heel belangrijk, deze
samenleving draait. Terug naar boven © W. D. Platje 2008 |
|||
Media:│ |
|||
Meer schaak- en ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||