Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen , waarbij het
schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
Email de auteur! |
|||
Hein |
|||
Twijfel is wreder dan de ergste
waarheid (Molière) ''Wie
niet door hem geschoffeerd is in zijn artikelen, moet als onbelangrijk worden
beschouwd.'' Aldus een typering van één der kleurrijkste schakers uit de Nederlandse
schaakgeschiedenis. Zelf was hij verantwoordelijk voor een reeks opmerkelijke
citaten zoals: "Schaken is evenzeer een kansspel als blackjack of het
gooien van kaarten in een hoge hoed". En: "Mannen willen je in
elkaar timmeren, maar vrouwen willen je verzorgen. Persoonlijk geef ik de voorkeur
aan een pak slaag, want daar komt tenminste een einde aan". Of, en dat
is wellicht de bekendste uitspraak van hem: "Vrouwen kunnen niet
schaken".
Daarnaast
was hij schaakkampioen van Nederland in 1954. Max Euwe moest dat jaar genoegen
nemen met de tweede plaats. Ook in 1957 en 1958 slaagde hij erin de beste van
Nederland te worden. Hij schreef artikelen in onder andere De Tijd, Elseviers
Weekblad, de NRC, het Parool en de Volkskrant. Vanaf 1971 was hij medewerker
van Schaakbulletin, een legendarisch maandblad dat verscheen van 1968 tot
1984. De laatste jaren van zijn leven genoot hij vooral bekendheid door de
kleine stukjes die hij schreef voor NRC Handelsblad. Een hersenbloeding die
het hem zeer moeilijk maakte om te spreken en te typen, dwong hem tot een
zeer eigen, uiterst beknopte stijl. Venetië
1967 was een spraakmakend toernooi. Niet alleen omdat hij het won met elf uit
dertien, maar meer nog, omdat hij de eerste prijs, een gouden gondel belegd
met twaalf edelstenen, wenste te schenken aan het Medisch Comité Vietnam:
"Ze zullen er medicijnen voor kopen, maar wat mij betreft kopen ze er
een machinegeweer voor. Die Amerikanen moeten ze eruit schoppen!" Er
ontstond een schandaal. Hij verloor zijn baan als columnist bij Elsevier en
de prijs heeft hij nooit gekregen. In
een der bovenzalen van schouwburg "Kunstmin" in Dordrecht werden
begin zeventiger jaren simultaanseances gehouden. Genna Sosonko verzorgde een
kloksimultaan tegen de sterkste spelers uit de regio. Robbie Hartoch en Jan
Hein speelden elk simultaan tegen zo'n 25 tegenstanders. Zowel Robbie als Jan
Hein waren door het goede leven dat zij kennelijk leidden, indrukwekkende
verschijningen geworden.
Mijn
hartslag bereikte een niet geringe hoogte toen ik als uit het niets een
matcombinatie in de stelling zag verschijnen. Mat op de achterste rij! Paard
naar c3 en dan op de volgende zet de toren naar e1! Schaak met ondekbaar mat!
Als hij het ziet, realiseerde ik me, dan blijft er van mijn stelling vrijwel
niets over, omdat ik dan veel te veel heb gewaagd. “Liever een einde met
verschrikking, dan een verschrikking zonder einde”, schiet er door mijn
hoofd. Mijn leraar Duits zou trots op me geweest zijn, dacht ik, toen dat citaat
van Schiller mijn gedachten besprong. Hij
naderde. "Schiet op!" Ik had het niet meer. Mijn hart klopte
bijna hoorbaar honderdtachtig in mijn keel. Mijn rechterbuurman legde bij het
verschijnen van Jan Hein zijn koning met een droevig gebaar om. Hein keek hem
quasi medelijdend aan, schudde hem de hand en zei: "Dank u voor deze
partij, u heeft voortreffelijk gespeeld, maar op zet veertien had u wellicht
beter loper b4 kunnen doen?" Daarmee verzachtte hij de volgens mij afschuwelijke
misgreep van mijn buurman. Hoe zachtaardig kan een grootmeester zijn... Mijn
beurt.... Mijn hart gaat nu zo te keer dat het mijn borstkas uit lijkt te
willen springen. Ik zet. Paard dus. Jan Hein antwoordt a tempo en stapt op
zijn gemak naar het volgende bord. Zevende
schaakhemel! Jahaaaa! Ik ga winnen! Hij
schrijdt naar mijn linkerbuur en bestudeert de stelling aldaar aandachtig.
Hij strekt zijn arm om de zet uit te voeren… Ik
ga winnen! "Zet!
Doe het! Zet!… Zet!” Euforie! Ik ga van een grootmeester winnen!
Het
licht van de lampen vervaagt, een zonsverduistering.... Een afgrond opent
zich. Ik ga door de grond .... "Ho, ho, jonge vriend, u tracht mij
een hak te zetten geloof ik. Fraai gevonden! Mijn compliment." Ik hoorde
vaag, vanuit een verre verte zijn stem, die me onafwendbaar naar het schavot voerde
en voelde instinctief aan dat ik deze strijd zou gaan verliezen. Bedaard nam
hij zijn zet terug. Na nog enig nadenken voerde hij een andere uit en schreed
vervolgens voort, mij in opperste ellende achterlatend. Het was gedaan. Mijn
kans was verkeken. Ik had mijn hand overspeeld. Eigenwijs ploeterde ik voort
en vocht voor wat ik waard was. Ik stribbelde heftig tegen, verzette me tot
het alleruiterste, maar het was niet genoeg. Ik verloor uiteindelijk, als
laatst overgebleven tegenstander; kansloos in het eindspel... “Jan Hein, Zo heet ik dus niet. Natuurlijk ben ik zeer in mijn
nopjes met die literaire prijs, maar als ik al gehoopt had ook dat weerzinwekkend
koosnaampje kwijt te raken dat door laag bij de grondse schaakjournalisten
bedacht werd, kwam ik wel zeer bedrogen uit.” Hoe pathetisch en hoe cliché klinkt het als ik nu schrijf: “Hein, ik zal je nooit vergeten..?.” Ik doe het lekker toch… Hein (“Jan
Hein”) Donner (1927-1988). Terug naar boven © W. D. Platje 2007 |
|||
Media :│ |
|||
Meer schaak- en ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||