|
Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen , waarbij het
schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
|
Email de auteur! |
|||
|
Erik |
|||
|
Het toeval is misschien een pseudoniem van God,
wanneer hij ergens zijn naam niet onder wil zetten (Anatole France). De gedachte, dat alles voorbestemd zou zijn vind ik
benauwend, simpelweg omdat zij uiteindelijk alle menselijke creativiteit verlamt.
Het is de voorzienigheid die er voor zorgt, dat sommige ontmoetingen in onze
herinnering langer leven dan de meeste andere die dagelijks plaatsvinden. Die avond kruiste de weg van de één het pad van de ander.
Niemand had het zo voorzien. Niemand had het zo bedacht. Toeval was het en
niets meer dan dat. Twee mannen die
elkaar niet kenden, ontmoetten elkaar in het strijdperk en ik was erbij. Maar
wat beiden nooit geweten hebben is dat ik ook het kleine meisje kende, dat
een dag eerder haar eigen rol speelde. Ik koester dankbaar deze onuitwisbare
herinnering aan drie mensen die elk op hun manier in mijn geheugen geëtst
zijn en er nooit meer uit zullen verdwijnen. Kees schreef die dag in zijn dagboek: “Deze
winter wordt er, voor het eerst, geloof ik, in de Statenzaal van het Hof een
schaakcompetitie voor viertallen gespeeld, waarin o.a. teams meedoen van de
gemeente, de Culturele Raad, de ‘productiegroep Bobby Kinghe’, Club Bibelot,
café De Stadsherberg (geen personeel maar vaste bezoekers), Caput Ovis (de
Dordtse studentenvereniging)...” Erik kende ik al een tijdje. We kwamen elkaar in de
weekends regelmatig ’s avonds tegen in wat je onze stamkroeg zou kunnen
noemen. Als je bij De Stadsherberg op de deur klopte werd het bovenste deel
van de dubbele deur geopend. Fred Baas, die overigens ook niet
onverdienstelijk schaakte, monsterde even wie het was die toegang verzocht,
sloot vervolgens de deur, vergrendelde de beide delen ervan weer tot één
geheel, om ons als vaste bezoekers door een wijd openzwaaiende poort te
verwelkomen. Sommige kinderen hebben alles tegen en anderen alles mee
zo lijkt het. Zo is de één die dikke die altijd vanwege zijn voorkomen gepest
wordt, terwijl de ander daar totaal geen last van heeft. Désirée was een
geliefd propje op onze school. Goedlachs, intelligent, altijd vrolijk, een
sieraadje in mijn klas. Een kleinood, dat als een bloembolletje wachtte om,
zoals alle meisjes, uit te groeien tot een heel mooie vrouw, een
sneeuwklokje, een krokus. Ze was de perfecte keuze om de hoofdrol te spelen.
Intelligent, vol humor, guitige oogopslag. Twee grappige vlechtjes langs haar
openhartig gezichtje. Volkomen zonder gêne kleedde ze zich in de door ons verzonnen blauwe
uitmonstering om de rol te spelen, die haar op het lijf geschreven was. ”Op donderdagavond belde Hans Berrevoets, min of
meer de initiatiefnemer, op of ik wilde invallen bij de Culturele Raad, ja
gezegd, en er allerminst spijt van gehad”
Het podium was die avond met extra spots verlicht.
Bij de generale repetitie de middag ervoor merkten we, dat de verlichting op
het toneel nog niet optimaal was. Aan de andere kant van de zaal in het
dorpshuis was het balkon, waarop ik klaar stond om het hoogtepunt van het
jaar in het dorp met mijn muziekgroepje en mijn koor van klanken te voorzien.
We hadden veel gerepeteerd, toch waren mijn kinderen zenuwachtig. Ik kon het
van die gespannen gezichtjes aflezen en ik trachtte ze op hun gemak te
stellen door te doen alsof het de normaalste zaak van de wereld was. ”Bijzonder gezellige sfeer: alle wedstrijden worden
in dezelfde ruimte gespeeld, veel publiek:: supporters - en vaak ook
supportsters - van de combattanten, die ieder ogenblik bereid zijn iets te
drinken voor je te halen: zeer informeel en ontspannen en toch met een flink
brok geladenheid in de lucht. Ik was aan het eerste bord gezet, onze tegenstander
was de bovenaanstaande Stadsherberg”. Rechts van de bar op wat planken vond je dozen met
schaakstukken en borden. Als je dat wenste kon je op de hoek van de bar of
anders aan een tafeltje een partijtje spelen. We waren vaste bezoekers, die
geen probleem met het tempo van de tap hadden, maar we konden wel schaken. En
hoe! We vormden een hecht, een echt team, dat aangevoerd door Erik, trots
bovenaan stond. Als rasechte Dordtenaar, oreerde hij dan ook nog al eens:
“Ach, wij zijn gewoon de beste héé”. In de speelzaal, de Statenzaal, de voormalige
refter van het Augustijnenklooster in het Hof nam Erik plaats op één van de
stoelen gereserveerd voor de leiders in de competitie. Ongelofelijk
eigenlijk. Wellicht zat hij op dezelfde plaats waar ooit een afgevaardigde
van Holland zat bij de Eerste Vrije Statenvergadering, het begin van de
onafhankelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vier eeuwen tussen
twee gedenkwaardige momenten. Ik speelde om tactische redenen ook deze keer
weer aan bord vier. Met zwart natuurlijk, omdat ik dat als verdediger pur
sang, uitblinkend in strategisch defensief schaak, loerend om bij het minste
foutje van de tegenstander bikkelhard toe te slaan, eigenlijk vrijwel altijd
deed. Erik noemde dat wel eens plagerig “betonschaak”. Hijzelf voerde de
witte stukken aan op bord één.
Iemand bracht de wat onwennige Kees naar zijn
plaats tegenover Erik, die hem joviaal de hand schudde. “Dat noem ik nou nog
eens een verrassing”, zei Erik en liet een kop koffie voor Kees komen. Twee
antagonisten, veroordeeld tot het spelen van een partij schaak. Twee volkomen
tegenpolen op een schavot van acht bij acht: Kees, op en top een Engels
gentleman, handondersteunde pijp in de mond, geruit colbert, stropdas,
gepoetste bruine schoenen.en Erik, gehuld in slobbertrui, iets te ver
afgezakte spijkerbroek, kapotte gympen. Kees keurig gekamd met scheiding
versus Erik de warrige krullenbol. Désirée stapte onder de nu te felle lampen het
toneel op. Ze bespeelde op haar eigen energieke wijze het publiek. In de
hitte van de belichting vervulde ze met vuurrode wangetjes haar hoofdrol. Het
plezier spatte er van af. Een rol is meer dan een stuk tekst moet ze
misschien gedacht hebben toen ze vrolijk uit haar rol viel. Even viel ze
stil, ik vermoedde onmiddellijk iets, haar gezichtje verried een plotselinge
inval en ik zag vanaf het balkon dat ze haar mond krampachtig in de plooi
trachtte te houden. Toen draaide ze haar in een blauwe wollen maillot gehulde
achterste naar de zaal en schaterde al krabbend: “Hebben jullie wel eens van
Blauwbiljeuk gehoord?” De zaal lag blauw van de lach en geheel aan haar
voeten. Toeschouwers en spelers die hun partij reeds hadden
beëindigd, dromden rijendik om het bord van de hoofdrolspelers van deze
avond. Hier gebeurde het immers! De toppartij van de avond. Op de tenen
staand trachtten ook de toeschouwers op de achterste rijen een glimp van het
heldenepos, dat hier werd geschreven op te vangen. Zacht gefluisterde
mogelijkheden en varianten. De pijp van Kees was uitgegaan. Hij merkte het
niet. Erik zat met af en toe gefronste wenkbrauwen de stelling te
doorgronden, keek dan weer eens naar de hem omringende toeschouwers en maakte
een gebaar, dat zowel mismoedigheid als dorst scheen uit te beelden. Binnen
de kortste keren kreeg hij een cola-jenever aangereikt, nipte eraan om daarna
lichtjes hoofdschuddend weer in diep gepeins te verzinken. Meedogenloos tikte
de klok de bedenktijd weg….. “We verloren met 2½-1½, maar aan onze twee laagste
borden werd ook niet zo goed partij gegeven, leek me: af en toe hoorde je
zelfs over het terugnemen van een zet praten! … Zelf won ik na een gaaf
partijtje dacht ik…Misschien had ik op de 24e zet beter meteen Dxc7 kunnen
spelen, maar ik had mijn tegenstander dusdanig in de houdgreep dat er toch
geen enkel tegenspel voor hem in zat, vooral als gevolg van zijn afruil van
loper tegen paard op de zesde zet, waar ik werkelijk niets van begreep. Hoop
vaker mee te mogen doen, in zo’n sfeer is schaken weer uitermate gezellig.
Hier de partij, waarop ik -mogelijk ten onrechte- wel een beetje trots ben
….” Erik, de ogen diep in de kassen verzonken van
vermoeidheid, schudde een even vermoeide Kees teleurgesteld, maar toch
grootmoedig de hand. “Goed gespeeld Kees! Gefeliciteerd”. Zelf zat ik nog te zwoegen om een vrijpionnetje te
laten promoveren, wat me na lang manoeuvreren uiteindelijk lukte. Onze zege
was daar en ik hoorde prompt mijn leerlingenkoor en orkestje in m’n
achterhoofd zachtjes zingen en spelen. Op de maat van het Blauwbildansje van
Désirée klonk het: Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind’ren van. Raban! Raban! Raban! Erik Wetselaar, de goedmoedige reus, speelde op 12
maart 1977 tegen Kees Buddingh. De avond ervoor speelde Désirée Tissot de rol
van Blauwbilgorgel in één van de
toneelstukken, die jaarlijks door leerlingen van de O.L.S. “De Brug” in
het dorpshuis te Maasdam werden opgevoerd. In: “ Een mooie tijd om later te
worden”, één van de dagboeken van C. Buddingh’ , vertelt de bekende Dordtse
schrijver, dichter en vertaler op pagina 257 hoe hij die avond beleefde. Op
de volgende bladzijde staat de partij. Erik is het nog immer niet eens met de
analyse van Kees en vindt, tot op de dag van vandaag, dat hij kansen heeft
gemist en had moeten winnen. Kees Buddingh stierf helaas veel te jong op 24
november 1985. Terug naar boven © W. D. Platje 2007 |
|||
|
Media:│ |
|||
|
Meer schaak-
en ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||