Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen uit de
schaakwereld, waarbij het schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
Email de auteur! |
|||
Harm |
|||
Illusies zijn de enige ziekten
waarvan men tot zijn spijt wordt genezen (Peter Sirius) Een jongeling wiens wens was:
Gloeien als vuur en als wild water stromen.. (J. C. Bloem) Ik was drieëntwintig en hij zal een
jaar of twee jonger zijn geweest toen ik hem ontmoette. Om de trein te halen ben ik heel
vroeg vertrokken. Het is mistig. Een wazig halfduister geeft de wereld van
deze schuwe morgen het aanzien waar ik zo van geniet, maar waar ik -gelukkig-
geen woorden voor heb. Er is nog niet gestrooid. De Gravensingel is ongerept
wit. Een kwartet autobanden heeft het gewaagd nu al hun voren te trekken in
het kleine laagje sneeuw dat vannacht
gevallen is. De glinstering van de voorbije nachtvorst is er doorheen te
zien. De stoep voor me zegt dat ik vandaag de eerste ben. Achter me zie ik
met kinderlijk genoegen dat ik gevolgd word door de afdrukken van mijn
knerpende schoenen. De bus is te laat. ‘Koud, maar gelukkig niet
doordringend waterkoud. Droogkoud. Voelt toch niet prettig. Wist wel dat het
onaangenaam zou worden. Wollen sokken een kwartiertje op de hete radiator.
Schoenen er ondersteboven naast. Veters strak gestrikt. Warmte binnen
houden.’ Welk perron? Nerveus de blauwe
letters en cijfers op geel lezend luidt het vonnis ook nu natuurlijk weer:
Overkant. De straf is: Trappen afspringen, tunneltje doorrennen en met drie
treden tegelijk weer omhoog. Net op tijd, na een sprintje als in de film,
plof ik, net voor de deuren zich definitief sluiten, hijgend op een bank. Een
lichte schok en dan volgt beweging het fluitsignaal op. Ik gaap, breng snel
mijn hand voor mijn mond en zie het perron de overkapping verlaten op weg
naar de eerste brug. De cadans van het treinstel op de rails geeft rust en ik
geef me over aan het ritme. Mijn tekort aan slaap wordt al snel aangevuld. ‘Ik hoef even niets, heerlijk
niets. De tijd verdicht zich en bestaat niet meer. Moment is moment is
moment. Ik hoor het traject. Rinkelende bel begint zijn toonladder. Laag,
hoger, hoog, lager. Brug, station, brug… station’ Het geluid van geleidelijk
afremmen wekt me. Lang geleden, als kleine jongen, deed ik het met mijn eigen
treintjes na en ik werd daar een grootmeestertje in. Haarlem is overstappen
op de stoptrein naar Driehuis, Santpoort met eindpunt Beverwijk. Daar vind ik
dankzij de vriendelijke man met de blauwe NS-pet de juiste bus naar Wijk aan
Zee. Hier is alle sneeuw al tot natte, bruine pulp gereden. Overal plassen
smeltwater. De bus drijft kleine boeggolfjes op en komt sissend de bocht om.
Als we vertrekken zie ik plotseling de borden met de beeltenissen van mijn
helden. Het schiet op, ik moet wel dichtbij zijn. Ik ga ze zien! De bus meert af. Verspreide
groepen mannen trekken op in dezelfde richting en ik voeg in. Met het hoofd
diep weggedoken loop ik stoeptegels tellend met ze mee. Nu is het kil, maar
de gevels geven hun warmte af. Ik kijk opzij en zie tot mijn verbazing dat ik
naast een drietal meisjes loop. ”Gaat u daar ook heen?”, vraag ik vooruit
wijzend, Waarna ik me afvraag of ik niet gewoon “jullie” had moeten zeggen.
Ik krijg geen antwoord, slechts drie verlegen knikjes. Vlakbij de duinen, die het dorp
half omringen ligt het hotel. We stappen quasi nonchalant naar de ingang in afwachting
van de grootse dingen die ongetwijfeld gaan komen. Er wordt niet gedrongen,
zo zijn wij niet. Kalm beteugelen we onze opwinding en gaan de deuren door.
De warmte slaat toe en ik zie even niets. Garderobe. Jassen uit. En dan, in
afwachting van de wonderen, slenter ik langs de kraampjes met boeken, borden,
klokken. Toch wat nieuwsgierig kijk ik rond om te zien waar die drie gebleven
zijn… Tijd! De combattanten zijn
ontwaakt, de strijdperken en de legers klaargezet. De meesters zijn begonnen
aan hun dans des doods. Het duurt voor ons volgelingen echter nog minstens
een uur voor we meester Lex Jongsma als een lichtvleugelige vlinder van bord
naar bord over het podium zien fladderen om ons uit te leggen dat dit kunst
is en hoewel in zich zelf helaas nutteloos, toch zingevend, omdat het ons
vervult met een gevoel van schoonheid. In de tussentijd slof ik mee met
slecht geschoren kerels in bleke spijkerbroeken met hun van onbewuste reclames
voorziene katoenen tasjes langs de arena’s waar elk tweetal zwoegt.
Het eerste dat ik opmerkte was
zijn bijna serene rust. Een kalmte waarvan ik slechts kon gissen wat de bron
was. Zelf kom ik meestal heel rustig over, maar binnenin gloei ik soms als
vuur en wil ik als wild water stromen. Ik bemerkte ook, dat hij met een
lichte tongval sprak. Daar bedoel ik niets denigrerends mee. Integendeel. Ik
schep er simpelweg behagen in om mensen, die in een bepaalde streek
opgegroeid zijn, zo exact mogelijk te kunnen plaatsen aan de hand van hun
accent of dialect. Friesland, geen twijfel mogelijk. Hij was aangenaam gezelschap. We
wisselden van speelzaal in stilte naar rumoerige demonstratiezaal, naar restaurant
en terug. We boden elkaar iets te drinken aan en wisselden bescheiden
informatie uit over de dames in ons leven. Begaven ons dan weer naar de speelzaal
om de grootmeesterpartijen in alle rust of hevigheid te zien vorderen.
Vervolgens keken we of Lex nog fladderde. Gaven elkaar een biertje…. Ik was
drieëntwintig en hij zal een jaartje of twee, wellicht drie, jonger zijn
geweest. ´Aan de kust smelt intussen een
kersen zon. Een fijne dag voor twee gelijkgestemde geesten loopt ten einde.
Ook de strijd is gestreden. Overwinning, capitulatie, wapenstilstand. Hij
noemt me nu Willem en ik mag hem Harm noemen’.
Hans Böhm en Jan Timman nodigden
vlak daarop Harm uit voor de snertmaaltijd in de immense Hoogovenskantine.
Een traditie op de laatste toernooidag, waar alle deelnemers het toernooi met
snert en broodjes kunnen afsluiten. Een Fries heeft weinig woorden nodig en
na zijn lichte hoofdknik in mijn richting mocht ik als vanzelfsprekend ook
mee. De spelersbus waarin ik
plaatsnam vervoerde de meesters en de grootmeesters naar de gezamenlijke
maaltijd. Ik, dilettant, was een ieder in de bus natuurlijk onbekend, maar
beide groepen gingen er kennelijk van uit dat het wel goed zat. We stapten uit bij de eetzaal en
tientallen, die bij de ingang op hun idolen hadden gewacht om ze nog eens van
nabij te kunnen zien, applaudisseerden toen we de bus uitstapten en vroegen
zich misschien heel even af wie die lange, donkerblonde schaker was. De
illusie kreeg vorm. In afwachting van mijn genezing was ik eindelijk
grootmeester! In de bus zaten onder anderen:
Lajos en Ferenc Portisch, Furman, Hübner,
Jan en Ton Timman, Hort, Browne, Sosonko, Gligoric, Langeweg, Povov, Ree,
Donner, Kavalek, Smejkal, Ligterink, Böhm, Kuijpers, Wiersma, Platje en
bovenal de grote Geller. Harm Wiersma werd een jaar later voor het eerst
werelddamkampioen. Hij is één jaar en acht maanden jonger dan ik. Met dank aan Gert Ligterink voor
de toernooi-informatie.Gert speelde dat jaar (1975) voor het eerst mee in de
B-groep van het Hoogoven Schaaktoernooi. In 1979 was hij kampioen van
Nederland en won de Hoogovensmeestergroep in 1983. Hij is schaakmedewerker
van de Volkskrant en houdt daar ook een Blog bij. Tevens schrijft hij een
tweewekelijkse rubriek op de site van Coruschess. Terug
naar boven © W. D. Platje 2007 |
|||
Media:│ |
|||
Meer schaak- en ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||