|
Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen uit de
schaakwereld, waarbij het schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
|
Email de auteur! |
|||
|
Jules |
|||
|
Wantrouwen is een zware wapenrusting die meer belemmert dan beschermt door haar gewicht
(Lord Byron) Misschien
is dit wel één van de vreemdste schaakverhalen, die ik ooit heb opgeschreven.
De plaats van handeling is Avignon. Het is1974, eind juli, laat in de middag
en nog immer bloedig heet. Hoofdstation. Jan en ik waren aan het eind van
onze fietsvakantie gekomen. Via Nice, Monaco, Cannes, Antibes en Hyères waren
we door Orange en Aix-en-Provence naar de Ardèche gefietst. Elk fietsje had
een speciaal voor ons geconstrueerd rekje achterop met twee kleine
fietstasjes. In het ene was net voldoende ruimte voor een pakje waspoeder om
elke dag de wielerkleding te wassen en in het andere zat wat gewone zomer- en
strandkleding. Op diezelfde vederlichte vélos reden we in Nederland
wielerkoersen. Het lot had ons samengebracht. Beider verkering was uit. De
fietsen waren vanuit Montélimar naar Brussel vooruit gestuurd. Daar zouden we
ze weer oppikken om de laatste twee dagen van daaruit naar mijn ouderlijk
huis in Dordrecht te trappen. De reis vanuit Vallon-Pont-d'Arc naar Avignon
had ons helaas onze allerlaatste francs gekost. De bus bleek veel duurder dan
verwacht en rammelend van de honger zaten we al uren op de trein te wachten,
die pas om 22.00 uur naar Parijs zou vertrekken. Dat zou een nacht en een
halve dag schommelen in een coupé betekenen om dan na Brussel op een lege
maag Vlaanderen te doorkruisen in de
hoop voor 's middags vier uur mijn bankpasje te kunnen gebruiken in
Zeeuws-Vlaanderen. Jan had die middag gelukkig een stokbrood en wat confiture
achterover kunnen drukken, maar wielrenners eten als wolven; zeker na vier
weken ploeteren in de hitte, tegen de mistral en op eindeloos schijnende hellingen.
Wij zaten op een bankje op het perron in de schaduw onze ziel in lijdzaamheid
te bezitten.
Jan staakte plots ons gesprek,
draaide zich half van me weg en leek hevig geinteresseerd in een trein op een
ander spoor, die er al zeker een uur stond. Ik voelde het onbehagen in mijn
binnenste knijpen. 'Nu is er dan dat vreselijk
moment zoals je altijd al voorzien hebt! Die beproeving, verleiding bijna, om
zo iemand gedag te zeggen zoals je met iedereen doet. En die weerzin bij het
idee dat hij het woord tot je zal richten, dat hij dichterbij schuift en dat
je zijn geur, die in je verbeelding onverdraaglijk is, niet zult kunnen
verdragen!' Ik voelde me beschaamd en in
gedachten verzonken merkte ik eerst het lichte tikje op mijn schouder niet.
Ik schrok. Hij keek me aan met zijn opvallend lichtgrijze ogen.
"Rokado?", zei hij, wijzend
naar de sponsornaam op mijn wielershirt. Na wat gestamelde woorden van mijn
kant concludeerde hij brommend "Hollandais, n'est ce pas?" en begon
een gesprek over onze lage landen, waaraan hij goede herinneringen had. Nu
kon ik mij destijds, beter dan nu vrees ik, redelijk in het Frans
uitdrukken. Naar mijn idee heb ik het altijd slecht getroffen met leraren
Frans, die - achteraf gelukkig maar - slavendrijvers bleken te zijn. De
conversatie was eerst simpel weliswaar, maar al gauw werd het een geanimeerd
gesprek. Geheel in
tegenstelling tot de eerste indruk die ik van hem had merkte ik al snel, dat
hij van betere komaf was dan zijn voorkomen deed vermoeden. Hij sprak
verzorgd, met kennis van zaken, soms bevlogen over allerlei onderwerpen.
Beeldende kunst, literatuur, wetenschap. Een erudiet man, ontwikkeld, belezen
en zeker geen dronken zwerver. Jan
pakte, als om mij te verlossen, uit
zijn fietstasje een schaakspelletje. We gebruikten dat om de tijd te doden
tijdens de lange rit met de trein naar het zuiden of soms uit verveling 's
avonds in een goedkoop hotelletje. Van die kleine houtjes met een pinnetje
aan de onderkant, die je in de vierenzestig gaatjes van het bord kunt steken.
Jan verloor altijd. Kleiner en lichter dan ik, zette hij me dat op de
hellingen betaald, waar ik hem dagelijks binnensmonds verwenste als hij met
soepele tred van me weg danste. Jules,
want zo had hij zich inmiddels voorgesteld, keek er onmiddellijk met
glinsterende ogen naar. "Schaken jullie?" "Incroyable!"
"Wie is de beste?" "Ik wil spelen met de beste van
jullie." "Honderd francs voor de winnaar!" Ik moest hem teleurstellen,
want ik had geen sou, geen stuiver meer. Toch wilde hij spelen. Hij toverde
een halve baguette uit zijn binnenzak en beloofde dat ik die plus een slok
wijn zou krijgen als ik zou winnen. Ik onderhandelde er een tweede slok uit
en hij mocht bij winst één van mijn twee pas gewassen T-shirts tot de zijne rekenen.
Jules nam een zwarte en een witte pion, elk in één van zijn handen,
verwisselde die waarschijnlijk meermaals achter zijn rug en stak beide handen
naar voren. Ik koos de rechter. Het werd wit en na wat gepriegel met de
stukken stond de beginstelling op het bord. Ik deed mijn eerste. Op 1.e4
kreeg ik 1…. e6 voorgeschoteld. "Francais" grijnsde hij, een rijtje
verkleurde tanden ontblotend. Inderdaad werd het de Franse opening. Hij
kende dus ook wat theorie.
Het station verdween. Een groeiende zon zette het
toneel van opzij in kersenkleur. Reizigers hielden even hun pas in. Werden
even aandachtige grootmeesters om zich dan, geroepen door de klok, naar hun
eigen bord te haasten. We
hebben zeker twee uur gespeeld. In de tussentijd had Jan ergens nog eens
kersenjam en een stokbrood als extra prijzengeld versierd. Tijdens de partij
braken we er gedrieën een stuk van af, drukten er met onze duimen een gat in,
lieten het vol lopen met jam en genoten. Ook van de partij, die absoluut van
een behoorlijk niveau was. Jules was het met me eens. Weliswaar knorde hij af
en toe ontevreden, maar hij vond toch steeds op miraculeuze wijze de juiste
voortzetting. De uitslag was volkomen terecht. Die
twee slokken heb ik gekregen, nog één extra zelfs, en ik gaf hem mijn
T-shirt. "Bon voyage, mon cher ami!" zei hij, toen de trein het
station binnenliep. "Au revoir!" Ik heb vanuit het raampje
gezwaaid, mijn duim opgestoken net zolang tot ik Jules niet meer zag... De
volgende dag bereikte ik om vijf voor vier versleten IJzendijke. De bank was
nog open. Ik kocht van het geld chocola, Mars en Nuts en reed terug
Vlaanderen in waar ik Jan voor dood had achter moeten laten in Watervliet -
hier waren immers geen hellingen en bergen meer - en tegen de wind in (mijn
wind!) bereikten we Vlissingen via Breskens om de volgende dag kilo’s lichter
thuis te komen.Tegen Jan heb ik nooit meer geschaakt.) Terug naar boven © W. D. Platje 2007 |
|||
|
Media:│Le
Clochard│ |
|||
|
Meer schaak- en
ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||