Het schaakspel staat voor een geheim, een geheim
dat je wilt betreden, zoals je in je jeugd vele secret gardens vermoedt die
je wilt betreden.
Mijn vader heeft me de spelregels geleerd, maar in mijn jeugd was mijn sport
-na een korte episode bij voetbalclub AFC (waar ik nog onder Rinus Michels
heb getraind)- tafeltennis. Daarin ben ik nog jeugdkampioen geweest, precies
40 jaar voor mijn schaakkampioenschap.
Wiskunde is ook zo'n geheim, net als de klassieke talen, en op het Montessori
Lyceum in Amsterdam-zuid was Bert Enklaar, Nederlands schaakkampioen in 1973,
mijn wiskundeleraar en hij heeft me weer op het spoor van het schaken gezet.
Ik bezocht Bert een keer op zijn kamertje bij zijn hospita -leraren werden
ook toen slecht betaald- met twee mooie meisjes uit mijn klas om hem op te
vrolijken, maar zijn bed was helemaal bedekt met schaakboeken. Zo ver heb ik
het nooit laten komen.
In die tijd ook veel geschaakt met Klaas Bruinsma, maar dat is een ander
verhaal.
Het schaakspel kent een
eigen vocabulaire. Variant is een woord uit het schakersjargon. Een opening
kent vele varianten. Het is opwindend om het leven uit te proberen in vele
varianten, ik ben speels en het komt eigenlijk niet voor dat ik niet ook het
tegenovergestelde denk van wat ik beweer.
Een bijzonder prettig aspect van een bordspel is dat je aan een tafel zit.
Daarop kunnen ook glazen gezet worden. Af en toe moet je de benen strekken om
je naar de toog te begeven en zo blijf je toch ook in een goede conditie (zie
www.schaakbond.nl en dan onder de banner Nederlandse kampioenen 2007: dit is
de toog van schaakcafé Le Greenwich in de Rue de Chartreux in Brussel).
In het spel trek je je uit het leven terug, je bent even een monnik -maar
zonder gelofte van stabiliteit en schakers houden hun omgeving scherp in de
gaten.
In 1972 bezocht ik met een meisje het IBM schaaktoernooi. Walter Browne, de
Amerikaanse schaakkampioen, speelde een partij tegen Nederlands kampioen Hans
Ree.
Ik zag dat Browne nog 2 minuten had voor 8 zetten. Browne keek in onze
richting, sprong over het hekje dat de spelers scheidde van het publiek en
vroeg haar of ze alleen was. Zeg ja, fluisterde ik haar in, maar zij zei nee,
en Browne sprong weer over het hekje en met nog 10 seconden op zijn klok
zette hij Ree mat. Ik geloof dat Hans Ree het me nog steeds kwalijk neemt en
ik heb me dan ook voorgenomen luider te spreken; mijn studenten kunnen
bevestigen dat ik naar dit voornemen handel (clarissima voce, klinkt het
steeds).
Er zit ook een donkere kant aan het schaakspel, zoals aan ieder
monnikenbestaan. Voor veel spelers geldt dat zij zich in het spel
verschuilen, hun levenswil is zwakker dan hun onwil om te leven. Maar als zij
het schaken hebben gekozen om zich veilig te weten voor de
ondoorgrondelijkheid van het leven, voor de afgrondelijke geworpenheid van
het bestaan, dan merken zij dat hun onwil zich tegen hen keert als het
schaken hun leven is geworden. IM Robbie Hartoch is zo iemand. Hij kan niet
meer weglopen van het bord, maar vreest het ook en na drie zetten biedt hij
steevast remise aan. Zulke spelers pogen de ervaring van het eigen falen en
de verantwoordelijkheid voor hun levenskeuze te ontlopen.
Als je echter de soevereiniteit over je eigen lot aanvaardt, is falen een
onderdeel van een successtory. Als ik ergens solliciteer en ik word niet
aangenomen, ben ik minstens zo blij als wanneer ik wel word aangenomen.
Je hoort wel eens zeggen dat (zoveel) tijd besteden aan een spelletje 'zonde'
van de tijd is. Nu weet ik niet wat 'zonde' is, en ik vermoed dat als ik het
wel wist, dat ik dan heel graag zou zondigen. De vraag suggereert een
lotsbestemming van de mens, aan de verwerkelijking waarvan hij zijn krachten
zou moeten wijden. Die lotsbestemming is er niet.
Het is de zinloosheid van het bestaan die de mens vrij maakt, vrij om te
spelen en te doen waar hij zin in heeft.
Het spel als zodanig heeft ook iets subversiefs waarvan ik houd en dat heeft
het gemeen met goed onderwijs dat provoceert en bevraagt, terwijl het vormt
tot waartoe onderwijs is ingesteld: het ontwikkelen van een kritische en
onderzoekende geest en een vrolijke levenshouding.
Ik maakte met Rolf Straver een minor humaniora, waarin opgenomen (basiskennis)
Latijn, literatuur, filosofie, muziek, schaken en een architectuurreis naar
Berlijn. Mijn toenmalige afdelingsdirecteur noemde hem 'het pareltje van de
HAN', maar de minorcommissie wees hem af omdat het teveel op kennisoverdracht
was gericht.
Ik schrijf daar nog wel eens een 'non scholae, sed vitae discimus (3)' over,
maar het mag de pret niet drukken. Life is much too important to be taken
seriously.
Ruud van Caspel
|