|
Veld 65 “Veld vijfenzestig is allereerst een verzameling verhalen over
mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds onmoet.
Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen , waarbij het
schaken slechts een verbindend motief is”. Willem D. Platje |
|
||
|
Email de auteur! |
|||
|
Cor |
|||
|
Ceterum Censeo Carthaginem Esse Delendam Overigens ben ik van mening, dat
Carthago verwoest moet worden (Cato de Oude) Vreemd... Het is al half
augustus en heel warm. Twee duiven vliegen af en aan naar de acacia voor het raam
van mijn werkkamer. Bedrijvigheid alom. In mei moeten er volgens het gezegde
toch eieren zijn en in juni, of uiterlijk juli, moeten ze toch hun
vliegbrevetjes halen om later zelfstandig in hun levensonderhoud te kunnen
voorzien? Kennelijk zijn de omstandigheden gunstig voor een tweede leg. Ze
hebben het er maar druk mee. Terwijl ik toekijk breken de wolken. Noodweer!
De straat siddert onder het geweld van rivieren uit de hemel en paukenslagen
begeleiden het lichtend concert der natuur.
“Ze zullen het wel drooghouden onder het bladerdak, die kleintjes”,
stel ik me gerust, maar als ik zie, dat Fons diezelfde boom in klimt,
kennelijk niet met de bedoeling om daar te schuilen, ren ik in een striemende
regen naar buiten om hem terecht te wijzen. Hij sprint naar de deuropening en
blijft daar op me wachten. Zo zitten daar twee verzopen katten op de deurmat
mistroostig naar buiten te kijken. U moet even weten dat ik in de
Acaciastraat woon en dat die inmiddels één van de weinige straten in de buurt
is waar men de oorspronkelijke beplanting heeft laten voortbestaan. Ooit
woonde ik in de Lijsterbesstraat, op een steenworp van hier, waar men als
groene omlijsting, lijsterbessen had geplant. Zo had men lang geleden ook kastanjes
in de Kastanjelaan gezet en werd de Iepenlaan van iepen voorzien, terwijl
elzen de Elzenlaan zijn parklaanachtig uiterlijk verleenden. Elk jaar die
uitbottende elzenkatjes in het voorjaar. Vanuit mezelf gaf ik destijds vaak
een lenteschop tegen zo’n jong nog buigzaam stammetje. Niet, omdat ik de boom
pijn wilde doen - zeker niet! - , maar volgens mij begrepen ze mijn
bedoeling. Die was slechts een prachtige stuifmeelwolk vrij te laten en prijs
te geven aan de wind, om aldus de groei van de door mijn daden bevruchte
vrouwelijke katjes in de zomer te bevorderen tot elzenpropjes, die dan
opengingen om in de herfst de zaden te verspreiden. Het besef van het bestaan
van zo’n natuurlijke cyclus ontwikkelde zich in die jaren, zo herinner ik me,
langzamerhand ook in mezelf. Degene die het voorstel gedaan
heeft de straten en lanen met de namen van bomen te sieren, is achteraf de
enige bij de projectontwikkelaars werkzame persoon, die mijn achting
verdient. Zij dient alsnog een decoratie van enige soort te krijgen. De vrouw
- het moet welhaast een vrouw geweest zijn, denk ik - die het voorstel heeft
gedaan om in deze bomenbuurt terzelfder tijd de naam van de nieuw aan te
leggen straat te bekronen met het groen van dezelfde bomensoort… wel, die
verdient een onderscheiding. Een lintje! Inmiddels heeft er helaas in de
Prunuslaan onder de prunusjes, in de Elzenlaan onder onze elzen en in andere
lanen een behoorlijke kaalslag plaatsgevonden. De iepen moesten het veld
ruimen vanwege de iepenziekte. Een kevertjessoort maakte die trotse bomen
ziek las ik ergens en bracht daarmee hun einde nader. Vroege kettingzagen
spraken het vonnis uit en bezegelden daarmee hun lot. Gehak en gezaag
luidkeels door de straat. We begrepen het. Een protest helpt toch niet als de
bomen al geveld zijn? En dus werden ook in andere straten
oorspronkelijk prachtige bomen, die juist die straten hun originaliteit, hun
groene glans en hun naam gaven, geofferd aan de kapzucht van de gemeente
waarin ik woon. Jammer, het was juist in onze
bomenwijk zo gemakkelijk om voor je biologiewerkstuk bladeren te verzamelen,
tussen wat vloeipapiertjes in wat delen van de grote Winkler Prins te drogen
en ze vervolgens na een week in te plakken, om zeker te weten dat de namen op
de bladzijden ook werkelijk juist waren. Bladnaam was straatnaam en andersom
immers? Het enige wat je dan nog te doen stond was even diezelfde
encyclopedie te raadplegen. Er een naam uit het Latijn bijschrijven en een
dikke voldoende voor je “blaadjeswerkstuk” zoals wij dat toentertijd noemden,
was voor honderd procent gewaarborgd.
“Simpel en toch niet moeilijk”, kaatst mijn toenmalige studie-instelling
na jaren weer eens door mijn hoofd. Een voldoende halen (en dan zo snel
mogelijk die onzin vergeten - een boom is een boom! - was het hoogste goed. Kortom: een negen op
mijn cijferlijstje was zonder moeite mijn deel. Wist die leraar veel…
“Ach, het Latijn…. Ik heb het
nooit onder de knie kunnen krijgen. Ten eerste, omdat ik het niet als keuzevak
heb kunnen kiezen, omdat ik geen gymnasiast was en secundo, omdat ik toch al
snel begreep wat er ongeveer in die dode taal geschreven was”. Bijvoorbeeld iets als: Ceterum
Censeo Carthaginem Esse Delendam! (Overigens ben ik van mening, dat
Carthago verwoest moet worden!) Zo besloot de Romeinse senator Cato de
Oude elke toespraak tot de Romeinse senaat. Het maakte niet uit welk
onderwerp of welke politieke kwestie aan de orde was, hij besloot zijn redevoeringen
steevast op die manier. Carthago was immers de grootste vijand van Rome in
die tijd en wel een formidabele vijand! Hannibal heeft, na over de Alpen
getrokken te zijn, met olifanten en al, het toenmalige Romeinse Rijk forse
schrik en angst aangejaagd.
Cor was onze Praeses. (Lat:
Voorzitter) Hij is dat overigens nog steeds. U dient te weten, dat bij de
Willige Dame, de enige echte schaaksociëteit van ons land, de voorzitter, de
Praeses derhalve, voor het leven benoemd wordt. Dat is niet alleen erg handig
- je hoeft immers geen verkiezingen te houden -, maar je schuift ook
behoorlijk wat verantwoordelijkheden af op die ongelukkige, zonder je er
zorgen over te hoeven maken dat die “Ellendam” jou ook ooit zal
overkomen. Cor is de Praeses Ultimus
van de sociëteit. Weliswaar kan hij absoluut niet tegen zijn verlies, een Conditio
waaraan ik, zoals overigens vele andere leden, ook lijd, maar na het
bezinken van de emoties is hij de eerste die rationele conclusies aan de
zojuist afgesloten partij verbindt. Daarnaast spreekt hij welbespraakt (dat
is hem als leraar wel toevertrouwd) de leden toe aan het eind en het begin
van de competities, speelt zelf een zeer behoorlijke partij, zowel extern als
intern en neemt de bardiensten over als een onverlaat zoals ik weer eens
onaangekondigd verstek laat gaan. Hij reikt de prijzen uit, heeft overal een
bemoedigend woord en is bij belangrijke wedstrijden aanwezig, om daar ook op
de website verslag van te doen. Voor mij evenwel zijn zijn
verantwoordelijkheidsgevoel, zijn gedrevenheid, maar bovenal zijn humor zijn
beste eigenschappen.
Cor had het ook in de gaten en
stootte me lichtjes aan. Ik keek hem even aan en fronste mijn wenkbrauwen: “Tja
Cor”, probeerde ik zonder woorden te zeggen, “laat maar… Er zitten nu eenmaal
rare vogels hier in de kantine van de parkietenvereniging, waar deze schakers
hun partijtjes spelen.” Na nog eindeloos aan de knoppen van de klok te hebben
gedraaid, voelde mijn tegenstander zich waarschijnlijk optimaal in staat om
de partij te starten. Ik probeerde hem aan te kijken, maar zijn ogen wendden
zich niet van het bord af. Wel stak hij zijn hand uit om die van mij te
schudden. Ik greep en schudde een slap handje wellicht iets te krachtig, want
er viel een koning om aan zijn kant van het bord. Na een halve minuut was die
overigens weer met uiterste precisie op zijn plaats gezet. Ik moest mezelf,
zo mompelde hij, weinig verwijten, al had ik toch even uit moeten kijken. “De
stand der stukken is als de stand der sterren: alles heeft zijn vaste,
eeuwige plaats”, vernam ik heel zacht uit zijn mond. Geestelijk stond ik op
het punt een taxi te bestellen en te vluchten. Het voelde allemaal niet goed.
Hormonaal klopte er in mijn binnenste niets van, maar ik besloot het team
niet te duperen en die zenuwenlijer, al kostte het grote moeite, eens flink
aan te pakken. Mijn beurt, dus ik zette. Ik koos voor 1. e2 - e4 (zoals ik
vrijwel altijd doe) en drukte, inmiddels toch een beetje geërgerd, de klok in.
Boersma, want dat dacht ik verstaan te hebben en het stond inmiddels ook
genoteerd op mijn formulier, keek me nu voor de eerste maal schichtig aan en
zei: “Dat had ik wel verwacht.” “Dan heeft u zich vast wel heel
goed voorbereid”, repliceerde ik onmiddellijk (ik kan nog wel eens ad rem
zijn) en had er terstond spijt van. Maar toen ik het kleine stootje tegen
mijn knie van Cor voelde, de blik in zijn ogen nog even onbegrijpend en
verbaasd opving, om hem zich daarna schokschouderend van het lachen te zien
opstaan en zich met de hand voor zijn mond van het bord te zien verwijderen,
wist ik dat het deze keer geen Ceterum Censeo zou worden. Dat bleek zo
te zijn. Ik won, zoals gewoonlijk met veel, heel veel moeite. Cor won met
glans. We stonden buiten naderhand uit
te hijgen van het lachen, Cor en ik. Een duif schudde boven ons in een acacia
even zijn kopje, om vervolgens hoofdschuddend het snaveltje in de veren te
steken … Morgen weer een dag …. Cor Paans is niet alleen de
Praeses van de enige schaaksociëteit van Nederland. Cor is ook een van de
oprichters van De Willige Dame. Als huiskamerclubje begonnen, is
de sociëteit uitgegroeid tot een bloeiende vereniging, die haar plaats in het
Nederlandse schaakleven meer dan verdient. Hij is een onderwijzer, een leraar
pur sang. Het soort mens, waar we in dit land trots op moeten zijn. Ik ben
dankbaar voor zo’n inspiratiebron. Terug
naar boven © W. D. Platje 2008 |
|||
|
Media:│ |
|||
|
Meer schaak- en ander nieuws op www.tomsschaakboeken.nl |
|||